Inhoudsopgave
Voor hun eigen voeding hebben tripsen plantsappen nodig die hen van voedingsstoffen en suikers voorzien. Deze sappen zuigen ze uit de planten door bladeren en bladoksels aan te steken en zich zo toegang tot hun voedselbron te verschaffen. Door deze insteekpunten komt na verloop van tijd ook lucht in de plantendelen, die daardoor zilvergrijs verkleuren.
Ziekteverwekkers zoals schimmels en virussen hebben aan de verzwakte plantendelen ook makkelijker toegang en dragen vaak bij aan de verdere verzwakking van de plant. De gevolgen zijn naast de genoemde verkleuringen ook misvormde scheuten, vergeelde bladeren, duidelijke groeiachterstanden en algemene zwakte van de gastplant. Bij nader onderzoek kan dan vaak ook de trips zelf aan de onderzijde van de bladeren van de gastplant worden aangetroffen.
Tripsen zelf zijn langwerpige, kleine zwarte insecten, ongeveer 1-3 millimeter lang. Vaak worden tripsen ook gewoon als kleine zwarte stipjes waargenomen, omdat ze echt piepklein zijn. De larven zijn vaak samen met de volwassen dieren te vinden en mengen zich als bleekgroene, kleine stipjes in het geheel. Eitjes en larven worden meestal aan de onderzijde van de bladeren of in bladoksels gevonden, waar ze relatief veilig zijn tegen natuurlijke vijanden. Hun aanwezigheid wordt visueel vaak pas bij relatief zware besmetting waargenomen, zodat het de moeite waard kan zijn om kwetsbare planten regelmatig te controleren op het schadebeeld van tripsen voordat de insecten zichtbaar worden.
Tripsen worden bij voorkeur aangetroffen op kamerplanten zoals de monstera, orchideeën of de rubberboom. De insecten houden van warme temperaturen en droge lucht - omstandigheden die ze vooral in verwarmde binnenruimtes ideaal vinden.